17 februari 2024

Het Sprookjesbos

Voor dag en dauw ben ik op pad, mijn voeten achterna,

dauwdruppels op mijn regenjas, als ik langs bomen ga.

 

Het pad leidt tot een magisch bos, dat ik uit sprookjes ken.

Voel me als een kind zo vrij, nu ik hier zomaar ben.

 

Een elfje vliegt me tegemoet, met fonkeltjes in d’r haar

en vleugeltjes van zijdeglans. Ze maakt een lief gebaar.

 

Ze wenkt me met haar mee te gaan naar een sacrale plek.

Ik geloof even mijn ogen niet, nu ik dit hier ontdek.

 

De bloemen op dit heilig grond stralen van binnenuit.

Ze zijn van een pulserend licht en geven zacht geluid.

 

En kiezeltjes van zuiver wit sieren mooi het pad.

De zon geeft ze een zilver’n gloed. Tjongjonge, ‘t is me wat!

 

Paddenstoelen in mozaïekpatroon schieten fleurig uit de grond.

Ze maken het taf’reeltje af, heel kleurrijk en heel bont.

 

De aura’s om de bomen heen kleuren in zacht pastels.

Zij laten mij hun puurheid zien, als ik ze blij omhels.

 

Een majestueuze eik, al eeuwenoud, vertelt beeldend zijn verhaal,

heeft alles hier al meegemaakt, spreekt statig wijze taal.

 

Ik loop een fabelachtig bergpad op met naast mij een diep dal,

het mos is van een zacht velours, de berg van puur kristal.

 

In een meer dansen dolfijnen een perfect waterballet.

Ik ben ontroerd door ’t mooie schouwspel van vertier en dolle pret.

 

Een nimfje dartelt heerlijk rond, draagt lintjes aan haar rok,

met op haar hoofd een bloemetjeskrans en de krul in iedere lok.

 

Een eenhoorn laat zich plotseling zien, echt zomaar uit het niets.

Ze raakt me met haar zuiverheid, het doet me werkelijk iets.

 

Er zwiept ineens een deurtje open onderaan een beuk,

dan komt er een kabouter uit, God wat is tie leuk!

 

Speelt vrolijk op z’n toverfluit een fraai kabouterlied.

Uitbundig zingt een dwergje mee, ik ken het taaltje niet.

 

Van fromtiedom die froeptiedoep galmt het door het bos.

Heupwiegend danst hij op de maat, hij gaat nu helemaal los.

 

Een vlinder groot als een adelaar, fladdert speels mee op mijn pad.

Haar kleuren fluoriserend fel, dat ik het bijna niet bevat.

 

Een bontgestipte eekhoorn sprokkelt eikeltjes bij elkaar,

doet dat in liefde voor haar kindjes, die ogen net zo raar.

 

Een feniks met zijn vlammenstaart, herrijst krachtig uit z’n as.

Uniek in onverwoestbaarheid en van een héél bijzonder ras.

 

Ineens landt er een moederdraak, heel passend in dit bos.

Ze draagt haar gouden drakenei, legt het teder in het mos.

 

Een vriendelijke sprookjesreus met een imposant postuur

speelt verstoppertje met een dwergje in de weelderige natuur.

 

Een snoezig peuter konijntje met broekje van corduroy,

ook zeker geen alledaags gezicht, zegt heel verlegen, ”hoi.”

 

Een zeer keurig en net engeltje plukt bloemetjes heel secuur.

Ze heeft een deftig jurkje aan met roezels en borduur.

 

Een gnoompje huppelt spelenderwijs een stukje met mij mee.

Het lacht z’n kleine tandjes bloot en oogt me heel tevree.

 

Een feeënpaar in ’n prieeltje, vrijt lieflijk met hun voetjes,

drinken verliefd een kopje thee met honing en wat zoetjes.

 

Een schattig hertje springt heel sierlijk over een beekje heen.

Ze gaat spelen met een forse leeuw, zoiets zie je hier alleen.

 

Alles in dit unieke bos zingt, puur vanuit het hart,

een symfonie als van een engelenkoor, zonder vrees en zonder smart.

 

Er duikt ineens een sierlijk paard op, aan de linkerkant van mij.

Fier laat hij mij zijn schoonheid zien, draagt vleugels aan z’n zij.

 

Deze pegasus lijkt van fluweel met zijn zachte vacht.

Geloof dat hij me iets vertellen wil en dat hij iets verwacht.

 

Kom maar, stijg maar op mijn rug”, zegt hij, heel onbelast.

Voorzichtig klim ik op de hengst en houd z’n manen vast.

 

We stijgen op, heel gracieus, de wolken tegemoet.

Het voelt magisch en toch zó vertrouwd, het voelt waanzinnig goed.

 

Het hemelgewelf wordt opgesierd door ’n gigantische regenboog.

Stijgend verder richting zon, gil ik, “tjeminee wat gaan we hoog!”

 

Een heksje op haar bezemsteel sjeest vlot aan ons voorbij,

niet nukkig als een oude zeur, juist opgewekt en blij.

 

Er vliegen kleine feetjes rond, betoverend vol plezier.

Één komt er naar mij toegesneld en geeft een klavertje vier.

 

Lieve Patries, doe maar een wens”, zegt ze, “maar wees oprecht.

En als je dan genoeg vertrouwd, dan heus gebeurd het echt.”

 

Ik dank haar voor dit lief gebaar en doe integer nu mijn wens,

dat de Aarde weer een speelplek wordt met magie voor dier en mens.

 

Liefde voert dan de boventoon, geluk blijft stevig staan

en vreugde komt zo, als vanzelf, wanneer we samen spelen gaan.

 

Het paard zet nu de landing in richting het sprookjesbos.

Behoedzaam landt hij in het zand, ik laat zijn manen los.

 

Glijd met gemak heel opgewekt langs z’n zij omlaag.

Knuffel even met het mooie dier en hoor liefdevol zijn vraag.

 

Wil je vertellen over dit sprookjesbos aan wie het horen wil?

En als men het niet geloven kan, wees dan maar wijs en stil.”

 

Ik geef hem trouw mijn erewoord, dat ik het niet verzwijg,

wat ik hier groots beleven mag, wat ik hier zomaar krijg.

 

De ervaring van een realiteit, die me heel diep raakt,

die me diep beseffen doet wat het Leven bezielend maakt.

 

Zo mijmerend, vervolg ik mijn pad en jubel van plezier,

nog steeds in vol verwondering van de inspirerende plek hier.

 

Een trolletje komt dan aangerend, hij oogt behoorlijk boos.

Met bijzondere verontwaardiging roept hij, “wat is hier loos?!”

 

Een elfje met elvengeduld zwaait met haar toverstok.

Er komen kleine sterretjes uit en weg is het gemok.

 

De rust is weer teruggekeerd, het voelt nu zó sereen.

Ik blijf liefst totdat de avond valt, wil even nergens heen.

 

Maar plots hoor ik een luide stem, die roept van ver mijn naam.

Ik schrik wakker in mijn eigen bed, zie ochtendlicht door ‘t raam.

 

Was alles slechts een mooie droom en was het dan niet waar?

Beetje verdrietig begin ik aan de dag, dan word ik me iets gewaar.

 

Naast mijn schoenen ligt wat sterrenstof, als glittertjes in de zon.

Het sprookjesbos is écht een plek en meer dan ik bedenken kon!

 

-Patricia Helmink-